In ‘Jaguarman’ richt Raoul de Jong zich tot zijn Surinaamse voorvaders
Een zoektocht naar zichzelf leidt Raoul de Jong naar Suriname en naar zijn vele voorvaders. In Jaguarman richt hij zich rechtstreeks tot één van hen en peilt deze voorvader naar zijn bijzondere krachten. Zou De Jong die zelf ook hebben?
Tot ongeveer zijn dertigste wist Raoul de Jong (1984) bitter weinig over de geschiedenis van Suriname, het land van zijn voorouders. Maar nadat hij zijn vader voor het eerst had ontmoet, hij was toen 28, werd de interesse voor Suriname bij hem gewekt. Volgens zijn vader zou een van zijn voorouders de kracht hebben gehad om in een jaguar te veranderen. De Jong kwam ook uit bij de gruweldaden van het slavernijverleden. Hij vroeg zich af hoe zijn voorouders die periode hadden overleefden, met welke krachten zij dat volhielden en of hij die krachten zelf ook bezit.
© Stephan Vanfleteren
Raoul de Jong heeft Jaguarman geschreven als een brief aan een van zijn Surinaamse voorouders. Aan het begin vraagt hij hem welke krachten hij bezit. De Jong legt niemand een of andere schuld op over het verleden en vraagt niet om rekenschap af te leggen. Ook niet aan zijn vader, die vlak na zijn geboorte uit zijn leven is verdwenen. Bij de schrijver gaat het duidelijk om de relatie tussen zijn voorvaderen en zichzelf.
Het boek wordt een soort een-op-eengesprek. De schrijver voert de lezer meteen binnen in het verhaal. Je kruipt als het ware in de huid van de jongeman die het woord tot zijn voorvader richt:
Is dat mogelijk? Is het mogelijk dat mijn leven door uw daden beïnvloed wordt alleen omdat we wat genen delen. (…) En als dat zo is, dan is het logisch dat er in mij ook iets van mijn vadersvader zit, en van mijn vaders vadersvader. Eén van die vaders bent u. Volgens mijn vader kon u uzelf veranderen in het sterkste en, volgens sommigen, wreedste dier van het Zuid-Amerikaanse regenwoud, de koning van de Amazone: de jaguar. Hoe deed u dat?
De ik-figuur begint een zoektocht, een soort queeste, naar zijn vader en voorvaderen. Zo treedt hij in het voetspoor van vele andere schrijvers met Surinaamse wortels die daarover hebben geschreven: Astrid Roemer, Bea Vianen, Leo Ferrier, Saya Yasmine Amores, Karin Amatmoekrim, Anil Ramdas, Tessa Leuwsha, Etchica Voorn en Johan Fretz.
De zoektocht naar zijn “ik” wordt de rode draad van De Jongs verhaal. Hij gaat op zoek naar orale bronnen. Daarvoor vertrekt de schrijver naar Suriname en komt hij in contact met Elly Purperhart, een priesteres van de Afro-Surinaamse religie. Hij raadpleegt een soort ‘orakel’ (zoals dat gebeurde bij de Grieken) en krijgt een wasi (ritueel bad) voorgeschreven. Zeven dagen zou hij daarvoor nodig hebben: zeven dagen zonder sigaretten, alcohol, vlees, zout en seks.
Hij raadpleegt een orakel en krijgt een wasi voorgeschreven: zeven dagen zonder sigaretten, alcohol, vlees, zout en seks.
Terug in Nederland koopt de ik-figuur de benodigdheden voor dat rituele bad. Omdat hij nergens in Rotterdam een prapri (aarden kruik) kon vinden, gebruikt hij de blauwe emmer waarmee hij zijn huis schoonmaakt. Heel geestig en beeldend beschrijft De Jong het ritueel van de wasi:
De emmer waar gisteravond nog sop in zat om mijn huis schoon te maken. Ik hoop dat u dat oké vindt. Met wit krijt zette ik een kruis op de bodem, ik verpulverde een halve bol pimba, een soort kalk, goot er melasse, een bijproduct van de productie van rietsuiker, uit een plastic flesje overheen, haalde takjes van een tropische plant uit een zak in de vriezer, knipte die in stukjes boven de emmer, goot er koud water bij, roerde het met een houten pollepel tot een prutje, en vulde de emmer met heet water. In Elly’s handleiding stond wat ik moest zeggen.
Daarna is het tijd om de Jaguarman te raadplegen:
Jaguarman, misschien zit het zo: u was een man die iets, een magische kracht, uit Afrika meenam naar Suriname die ervoor zorgde dat u, die ene onbekende voorvader, de tocht over de oceaan overleefde. Toen u stierf bleef u. Bij de kinderen van de kinderen van de kinderen van uw kinderen tot u via de moeder van de vader van mijn vader hier, nu, op dit moment uitkwam naast mij. In deze gekke stad, in dit gekke land, in deze gekke tijd op deze gekke wereld. Om mij te helpen in dit leven. Ik ben blij dat we hier samen zitten, Jaguarman. Ik ben blij dat u me heeft gevonden. Amen.
Met het bovenstaande fragment eindigt het verhaal nog lang niet. De fragmenten in dit artikel geven een beeld van een jongeman die zijn gevoelens openhartig toevertrouwt aan een van zijn voorvaderen. Helaas kon deze voorvader niet echt veranderen in een jaguar. Maar de schrijver geeft wel een andere verklaring voor de “jaguarman”.
In een Rotterdamse winkel vond hij een wetenschappelijk werk over de winti-religie, die via Afrika in Suriname belandde, geschreven door Charles Wooding. Het woord kromanti bleek de sleutel. Wooding omschreef dat als een familie van zeven broers, die zich op verschillende manieren manifesteerden. Eén van hen wordt ook wel de tigri-wintigenoemd: in het bos neemt hij de gedaante aan van een tijger. De slaafgemaakten die vanuit Afrika werden verscheept naar Suriname troffen daar de jaguar aan, een dier dat grote overeenkomsten vertoont met de tijger. Daarom was het niet moeilijk ook deze in oorsprong Afrikaanse god naar Suriname te verplaatsen, schrijft De Jong. Dat zou kunnen betekenen dat zijn voorvader inderdaad ooit een “luipaardman” was.
De manier waarop Raoul de Jong zijn fictieve verhaal schrijft – door in gesprek te gaan met een van zijn voorvaders – is Surinamers niet vreemd. In het land zijn vele verhalen waarin voorvaders een belangrijke rol spelen oraal overgeleverd van de ene generatie op de andere.
Jaguarman toont aan dat waar je je ook op deze wereld bevindt, uit welke cultuur je ook komt, je roots je niet loslaten: vroeg of laat word je geconfronteerd met jezelf en ga je op zoek naar je identiteit, je afkomst, je oorsprong. En Jaguarman laat ook zien dat je ongeacht je afkomst een betere wereld kunt scheppen, één die niet in hokjes is verdeeld.